Overblijven op school

Dit artikel is overgenomen uit het Handboek Tussenschoolse opvang van het instituutvan Schoolkinderopvang te Utrecht

(geschiedenis en huidige wetgeving)

Geschiedenis en huidige wetgeving

Overblijven is geen nieuw of modern verschijnsel. Een paar voorbeelden ter illustratie. In kleine dorpen in het Noorden van het land, met veel uitgestrekt platteland en boerderijen kilometers het land in, is het al sinds mensenheugenis de gewoonte dat kinderen op school blijven tussen de middag. Zelfs in de tijd dat de middagpauze nog twee uur duurde, was het niet voor alle kinderen mogelijk om tussen de middag naar huis te lopen. In het zuiden waren er grote katholieke scholen, die voor een hele regio het kleuter- en lager onderwijs verzorgden. Ook daar werd, als gevolg van de afstand, door bijna alle kinderen op school overgebleven. Daarnaast zijn er al sinds 1921, toen de vrijheid van onderwijs wettelijk werd vastgelegd, door het hele land heen scholen die in hun regio een uitzondering vormen. Bijvoorbeeld een protestantse school in het ‘roomse zuiden’, een rooms-katholieke school in het ‘neutrale noorden’, of de door het hele land weinig voorkomende reformatorische scholen. Deze scholen zijn bijna altijd streekscholen, waardoor de meeste kinderen er overblijven. Meestal werd door de kinderen met de leerkrachten gegeten en waren er geen kosten verbonden aan het overblijven. Naast al die voorbeelden van streekscholen zijn er ook nog de voorbeelden van scholen waar het overblijven hoort bij de pedagogische visie. We noemen de montessorischolen waar het samen eten hoorde bij de gemeenschap die een school vormt. Van ouders werd verwacht dat ze een aantal keren per jaar tussen de middag op school zouden zijn om de leerkrachten te ondersteunen bij het overblijven.

De tijd dat het overblijven alleen het gevolg was van lange afstanden of een pedagogische visie ligt al enige tijd achter ons. In de jaren vijftig en zestig van de 20e eeuw, toen het gebruikelijk was dat moeders geen baan hadden, maar thuis waren om voor man en kinderen te zorgen, waren er natuurlijk ook vrouwen die moesten werken. Hun kinderen, die thuis aten tussen de middag, werden sleutelkinderen genoemd. Soms werd voor die kinderen op school ‘sleutelkinderopvang’ georganiseerd, een vorm van overblijven. Met de opkomst van de vrouwenbeweging begin jaren zeventig werd voor het eerst het overblijven gekoppeld aan de mogelijkheid van moeders om zichzelf te ontplooien. Vanaf 1974 is geprobeerd om op alle scholen het overblijven voor kinderen mogelijk te maken. In 1983 werd in de lager onderwijswet vastgelegd dat de scholen hun ruimtes beschikbaar moesten stellen voor het overblijven en dat wetsartikel verhuisde mee naar de Wet op het Basisonderwijs en later naar de Wet op het Primair Onderwijs. Uit onderzoek uit 1989 bleek dat op 90% van de scholen werd overgebleven. Op de meeste scholen werd het overblijven toen begeleid door moeders.

Sinds 1990 is er echter een aantal zaken fundamenteel veranderd. Ten eerste hebben vanaf dat jaar landelijke stimuleringsmaatregelen ervoor gezorgd dat de kinderopvang sterk groeide. Ten tweede is een groot aantal moeders blijven werken toen ze kinderen kregen. Dat samen zorgt er ten derde voor dat steeds meer ouders gewend zijn aan de kwaliteit van de kinderopvang als hun kinderen naar de basisschool gaan. (Bron M.C. Meijvogel).

In 1986 trad de nieuwe Wet op het Primair Onderwijs (WPO) in werking. In deze wet staat in art. 45 iets over het overblijven. Deze bijdrage is echter minimaal. Er wordt niet gesproken over kwaliteitscriteria.

Het wetsartikel luidt als volgt:

Het bevoegd gezag stelt leerlingen in de gelegenheid onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen. De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders, voogden of verzorgers. Het bevoegd gezag kan de overblijfmogelijkheid zelf organiseren. Indien leerlingen van de mogelijkheid in de eerste volzin gebruik maken, draagt het bevoegd gezag zorg voor een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is, telkenmale voor de duur van een schooljaar, ontheven van de verplichting tot verzekering indien:

a. deze verplichting zich naar zijn oordeel niet verdraagt met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt;

b. het bevoegd gezag van zijn oordeel mededeling heeft gedaan aan de ouders. Van de ontheffing van de verplichting bedoeld in de vorige volzin doet het bevoegd gezag tijdig mededeling aan de inspecteur.

Op scholen voor speciaal onderwijs is dit wetsartikel niet van toepassing. De Wet op de Expertisecentra (WEC) kent ook geen bepaling die overeenkomt met artikel 45 van de WPO. Op scholen voor speciaal onderwijs is de middagpauze onderdeel van de schooltijd. De school draagt in deze tijd verantwoordelijkheid voor de kinderen. Dit heeft tot gevolg dat voor zover bekend is op alle scholen voor speciaal onderwijs de kinderen de middagpauze grotendeels in de groep met de leerkracht doorbrengen.

Voor de volledige wettekst van de Wet op het Primair Onderwijs verwijzen wij u naar de site van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap: www.minocenw.nl Ondanks deze minimale regeling heeft het overblijven zich snel ontwikkeld. Voor de Wet op het Primair onderwijs kon op 40% van alle basisscholen en op 20% van alle kleuterscholen gebruik worden gemaakt van een overblijfmogelijkheid. Na de invoering van de wet werd in 1989 op circa 70% van alle basisscholen overgebleven en in 1993 was dit aantal opgelopen tot 90% van alle basisscholen. In het totaal maken meer dan 50% van alle kinderen in Nederland tussen de vier en twaalf jaar regelmatig gebruik van een overblijfvoorziening1.

Uit de Wet op het Primair Onderwijs zou je af kunnen leiden dat het initiatief voor het organiseren van een overblijfmogelijkheid bij ouders ligt. Dit is echter maar van toepassing op 25% van de basisscholen. In de meeste gevallen werken ouders, leerkrachten en het bevoegd gezag samen om een overblijfvoorziening tot stand te brengen. Het zijn in de meeste gevallen de ouders die de kinderen tussen de middag opvangen (56%), soms bijgestaan door leerkrachten (8%). Er zijn echter ook scholen waar de kinderen enkel door leerkrachten worden begeleidt (18%). Op een groeiend aantal scholen worden professionele krachten ingezet, alleen (7%) of samen met ouders en leerkrachten (10%). (Bron: M.C. Meijvogel.)

Bij de tussenschoolse opvang streeft men naar dezelfde kwaliteit als in de kinderopvang. Het verschil blijkt echter groot, omdat er namelijk steeds minder moeders beschikbaar zijn om de overblijf te regelen en er steeds meer kinderen in de overblijf zijn omdat hun beide ouders werken. Daaruit komt de vraag voort naar professionalisering van de overblijf tot tussenschoolse opvang. In 2002 heeft de regering een beleidsbrief naar de Tweede Kamer gestuurd met een advies hoe die professionele tussenschoolse opvang eruit zou moeten zien. De kwaliteit lijkt erg veel op die van de buitenschoolse opvang en wordt geregeld parallel aan de Wet Basisvoorziening Kinderopvang

 

Artikel 45 Wet Primair Onderwijs schrijft voor:
Het bevoegd gezag stelt leerlingen in de gelegenheid onder toezicht de middagpauze in het schoolgebouw en op het terrein van de school door te brengen. De kosten die hieruit voortvloeien komen voor rekening van de ouders, voogden of verzorgers. Het bevoegd gezag kan de overblijfmogelijkheid zelf organiseren. Indien leerlingen van de mogelijkheid bedoeld in de eerste volzin gebruik maken, draagt het bevoegd gezag zorg voor de verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid. Het bevoegd gezag van een bijzondere school is, telkenmale voor de duur van een schooljaar, ontheven van de verplichting tot verzekering indien:

a. deze verplichting zich niet verdraagt met de godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging die aan de school ten grondslag ligt; en
b. het bevoegd gezag van zijn oordeel mededeling heeft gedaan aan de ouders.

Van de ontheffing van de verplichting bedoeld in de vorige volzin doet het bevoegd gezag tijdig mededeling aan de inspecteur.

Begin jaren '80 van de vorige eeuw werd deze wettelijke regeling vastgelegd om duidelijkheid te geven over de rol en verantwoordelijkheid van het bestuur in geval van overblijven. Voorop staat dat het bestuur gelegenheid moet bieden aan leerlingen om op school onder toezicht over te blijven. Een en ander werd ingegeven 'door de maatschappelijke ontwikkeling dat in een toenemend aantal gevallen beide ouders aan het arbeidsproces deelnemen en dat in een toenemend aantal gevallen sprake is van zogenaamde een-ouder-gezinnen.' Verder vond men een dergelijke regeling ook van belang voor gevallen waarin leerlingen tussen de middag door de afstand niet naar huis kunnen. Inmiddels is de behoefte aan een overblijfvoorziening op school alleen maar groter geworden. Het belang van een goede overblijfregeling spreekt dan ook voor zich. Over dit onderwerp moet altijd de medezeggenschapsraad geraadpleegd worden, waarbij de oudergeleding instemmingsrecht heeft (artikel 9c Wet Medezeggenschap Onderwijs) en de personeelsgeleding adviesrecht (artikel 10 WMO).

Aspecten
In de eerste plaats zal het bevoegd gezag bij de voorstellen voor een (wijziging van een) overblijfregeling moeten bepalen of hij deze zelf wil organiseren of een en ander overlaat aan anderen (vrijwilligers of professionals). Daarbij speelt ook een rol hoe intensief van de overblijfregeling gebruik zal worden gemaakt. Als grote aantallen kinderen overblijven op school vraagt dat een andere organisatie dan bij een klein groepje overblijvers. Ook moet bedacht worden hoe lang de middagpauze zou moeten duren. Groten aantallen overblijvende kinderen zijn misschien meer gebaat bij een korte pauze, die de kans op vervelen vermindert. Overigens is dat misschien ook een uitkomst bij slecht weer. Veel scholen kiezen tegenwoordig voor een continurooster, waarbij alle kinderen op school overblijven. Is de groep overblijvers klein en wonen de meeste kinderen in de buurt, dan kan een wat langere pauze tegemoet komen aan de wens thuis te eten en even te ontspannen voor het middagprogramma. Opvang door vrijwillige ouders zal doorgaans en prima overblijfmogelijkheid bieden.
Wat de keuze ook is, dit moet wel worden beschreven in het schoolplan en in de schoolgids, waarbij de MR in het algemeen instemmingsrecht (artikel 6b en d WMO) heeft. Wat voor uw MR geldt, is afhankelijk van het vastgestelde MR-reglement. Ook speelt hier artikel 7, lid h WMO een rol: aan de MR moet advies worden gevraagd over het beleid met betrekking tot de organisatie van de school waaronder je ook de schooltijden zou kunnen vatten.
Wat betreft de kosten geeft de wettelijke regeling duidelijk aan dat die moeten worden gedragen door de ouders, voogden of verzorgers. Het is niet de bedoeling volgens de toelichting op de wet dat de kosten van verwarming en verlichting worden doorberekend. Het gaat uitsluitend om kosten van extra toezicht en eventueel extra schoonmaakwerkzaamheden. Meestal worden uit de overblijfvergoeding een onkostenvergoeding aan de vrijwilligers betaald en ook spel- en sportmaterialen die tijdens het overblijven worden gebruikt. Is sprake van een continurooster en is er geen keuze voor de ouders, omdat er geen andere school in de buurt is, dan zal voor het overblijven geen verplichte vergoeding gevraagd kunnen worden.
Een ander aspect betreft de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van toezichthouders en bestuur tijdens het overblijven. In de wettelijke regeling wordt hierover niet bijzonder veel duidelijkheid verschaft. Hiervoor moeten we de toelichting bij de wet lezen. Daaruit blijkt dat ook ingeval de ouders het overblijven organiseren het bestuur toch op zekere hoogte verantwoordelijk blijft al was het alleen maar op grond van het Burgerlijk Wetboek. Het schoolbestuur blijft verantwoordelijk voor de algemene gang van zaken op school. Dat betekent dat het bestuur aanwijzingen kan geven om het overblijven in goede banen te leiden. Veelal wordt gewerkt met een overblijfreglement dat is voorgelegd aan de MR (zie eerder genoemde bevoegdheden). Hieruit valt dus te concluderen dat het bestuur in het algemeen uiteindelijk verantwoordelijk en aansprakelijk is voor het overblijven. Organiseert het bestuur het overblijven zelf, dan spreekt dit vanzelf.
Het uitoefenen van toezicht tijdens het overblijven brengt risico's met zich mee. Voor vrijwilligers geldt dat evenzeer. Om die reden is in de wet vastgelegd dat voor de toezichthouders een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering moet worden afgesloten door het bestuur. Het is wel raadzaam om na te kijken of dit inderdaad goed geregeld is. In situaties waarbij vast komt te staan dat er onvoldoende toezicht was, kunnen de vrijwilligers en het bestuur aansprakelijk worden gesteld. Een verzekering is dan geen overbodige luxe. Toch kunnen bijzondere scholen ontheven worden van de verplichting tot verzekering, zoals in artikel 45 WPO te lezen is. Het moet dan wel gaan om strijdigheid met de godsdienstige of religieuze grondslag van de school en is aan voorwaarden gebonden.

Tot slot

Als de leraren worden ingeschakeld moet dit op vrijwillige basis gebeuren volgens de toelichting op de wet. Men gaat ervan uit dat dit niet te zien is als een verplicht onderdeel van de taak van het onderwijzend personeel. Het ligt voor de hand dat dit bij een continurooster problemen kan geven. Het meest voor de hand liggende scenario in zo'n geval is immers dat leraren dan het toezicht op zich nemen. In het geval hiervoor geen vrijwilligers onder de leraren te vinden zijn, zullen anderen moeten worden ingeschakeld voor het toezicht tijdens het overblijven. Houden leraren wel toezicht dan moet in ieder geval bij de vaststelling van de arbeids- en rusttijdenregeling van het personeel op school rekening worden gehouden met de arbeidstijdenwet die aangeeft dat bij een werktijd van meer dan 5,5 uur een half uur pauze moet worden genomen of twee keer een kwartier. Verder is van belang dat dit toezicht wordt opgenomen in de normjaartaak van de leraren. Voorstellen van het bestuur over deze onderwerpen moeten overigens altijd aan het personeelsdeel van de MR worden voorgelegd (zie artikel8 leden f en h WMO). In het modelreglement voor het katholiek onderwijs (VBKO) zijn de bijzondere bevoegdheden opgenomen in de artikelen 30 t/m 34. In het modelreglement van het protestants christelijk onderwijs (NPCS) kunt u de bevoegdheden terugvinden in artikel 25 t/m 29.

Bron: MR advies. 4e jaargang, nr. 18. November 2000. Uitgave Onderwijsbonden CNV.
Juni 2001

 


Informatie:
Ed van Veen
e.c.vanveen@chello.nl
Sloepstraat 20
1503 KJ Zaandam
Tel.: 075-6171199 (bij voorkeur tussen 18.00-19.00)
Voor verdere informatie stuur een e-mail !!